Fragment uit 'Vriend of Vijand'

1. De steenbakkerij

 

 

Toen Pelle langs de oude steenbakkerij fietste, waren er mensen aan het werk. Er stond een aftandse bestelwagen en er liepen twee mannen rond. Op hun hoofd droegen ze een glimmende gele helm. Dat was gek, vond Pelle. De fabriek stond al tientallen jaren leeg. De hoge, roestbruine schoorsteen helde een beetje over. De ruiten van het hoofdgebouw waren bestoft en gebroken. Tussen de barsten van de betonnen laadplaatsen groeide gras, mos en een eenzame, dunne berk

Wat hadden die lui hier te zoeken ? Wisten ze dan niet dat de steenbakkerij eigendom was van de Bricks ? Niet echt, natuurlijk. De eigenaar van de fabriek, die kende niemand. Maar de Bricks hadden er wel hun clubhuis. Dat wist gewoon iedereen. Iedereen, behalve mama natuurlijk. Die vond het niet goed dat Pelle daar speelde. Het was er te gevaarlijk. Misschien was er wel instortingsgevaar. Er lagen overal losse stenen en glas. De plek lag bezaaid met kettingen en balken vol splinters. Om nog maar te zwijgen van de losse planken en onbedekte mangaten. Maar Pelle vond het er gewoon leuk.

De Bricks. Pelle wist nog precies wie die naam had bedacht. Nathan. Wie anders ? Bricks was een Engels woord. Het betekende 'bakstenen'. Logisch, toch ? Hun clubhuis was een oude steenbakkerij. De vriendenclub was ook zo stevig als een steen. De Bricks was dus een prima naam voor de club.

Vandaag had Pelle haast. De werkmannen zouden moeten wachten. Laat ze maar, dacht hij. Hij had andere dingen aan zijn hoofd. Hij was nu al te laat, wist hij. Veel te laat, eigenlijk,en daar konden de Bricks vast niet om lachen. Geen nood. Wacht maar tot hij zijn nieuwe schat zou laten zien. Hij glimlachte als hij aan hun gezichten dacht. Ze zouden grote ogen opzetten.

Dus peddelde hij voort. Hij reed de smalle betonnen weg op. Die leidde recht naar de Hoge Runen. De kanten waren bestoven met zand. Dat was altijd zo tijdens de zomer. De weg slingerde door de heide. Hij reed onder hoge dennenbossen door, maar ook tussen zandduinen. De Hoge Runen waren een natuurgebied. Het was net zo verlaten als de steenbakkerij. Alleen Tuur, de schaapherder, trok er met zijn kudde naartoe. Verder stond er alleen een tiental huizen. Tot twintig jaar geleden woonden er nog mensen. Nu waren ze vervallen. Vanaf de weg zag Pelle ze liggen.

Ten slotte kwam hij bij het oude boswachtershuis. Van alle huisjes op de Hoge Runen was dit het grootste. Het was ook nog het best in orde. In het achterhuis zaten gebroken ramen. De voordeur sleepte, maar verder was alles nog oké. Er stonden zelfs nog tafels, stoelen en kasten. En voor de deur stonden vijf fietsen. Twee ervan stonden tegen de voorgevels, twee lagen tegen de grond. Eén fiets stond netjes op zijn standaard. Die van Nathan, natuurlijk. Glimmend en nieuws. Zo'n fiets gooide je natuurlijk niet op de grond. Ja, Nathan pronkte graag met zijn fiets. Knap vervelend, vond Pelle dat gepronk.

Pelle stapte van zijn fiets terwijl hij nog reed. De fiets rolde nog wat verder, maar dan sloeg het wiel weg. Hard kletterde de fiets tegen de grond. Pelle maalde er niet om. De fiets was zo oud en versleten als die van Nathan nieuw was. Hij rende naar de voordeur, die op een kier stond. Pelle zette er ferm zijn schouder tegen. Meteen kreeg hij zijn eerste verrassing van de dag.